"In 1998 maakte pianist Paul Bley samen met drummer Paul Motian en bassist Gary Peacock het album Not Two, Not One. Hun label ECM nam een jaar later in Italië een concert op, maar die liveregistratie bleef twintig jaar op de plank liggen. De opname verschijnt nu als When Will the Blues Leave. Het is het eerste postuum verschenen album van de in 2016 overleden Bley. When Will the Blues Leave is vernoemd naar een compositie van Ornette Coleman. Het is een plaat waarop het trio elkaar beter vindt dan op Not Two, Not One. Bley is niet de man van lange, lyrische melodielijnen; in het titelstuk ragt hij de melodie erdoor, om de bassist en de drummer het daarna samen te laten uitvechten. Geestig is de interactie aan het begin van Peacocks Moor. De bassist introduceert zijn nummer met prachtig pizzicatospel, een beetje pesterig tikt Motian op zijn hihat. Verder niets, totdat Bley tussenbeide komt; dan begint het improvisatiefeest pas echt." (Volkskrant)
Pastorius' debuut uit 1974, vrijwel geheel geimproviseerd tot stand gekomen. Geproduceerd door pianist Paul Bley, die ook meespeelt, evenals de nog jonge Pat Metheny, die hier een voor zijn doen vrij vervormd geluid heeft. Drummer is Bruce Ditmas.
Uit de lange rij albums die de Canadese pianist in een carrière van ruim een halve eeuw opnam, koost Allmusic dit album als 'album pick' binnen het oeuvre van de artiest. "Fully 35 years after "Open, To Love", Bley's seminal solo piano recording for ECM (which stands as a watermark both in his own career and in the history of the label), the pianist returns to the label for another one. Recorded in Mondsee, Austria, in 2001, and not issued until Bley's 75th year, these numbered "Mondsee Variations" were played on a Bösendorfer Imperial grand piano, an instrument that is, like its player, in a class of its own. While Bley has recorded other solo albums, none is more diverse and tender in its sparseness than this one. Bley is a poet of sound. For anyone interested in either the piano or improvisation, this recording, like its predecessor, will mystify, delight, and satisfy in ways that cannot really be imagined until this recording is actually encountered." (Thom Jurek, Allmusic)
Plaat waarop deze drie gelouterde, avant-gardistisch ingestelde jazzmuzikanten de mogelijkheden van de klassieke jazztrio-vorm aftasten en tarten in soms schetsmatige tracks die zomaar lijken te beginnen of te stoppen.
""Ramblin'" comes from an adventurous period in Paul Bley's career, at a time when he was associated with some of the more avant-garde elements. His playing often takes an attractively aggressive approach, which he tempered in later years. There is his characteristic emphasis on the beauty of the single note. The gorgeous, lush sounds on "Albert's Love Theme," for example, or the slow, beautiful, expressive take on Annette Peacock's "Touching" are filled with enormous depth. Carla Bley's "Ida Lupina" is given a sophisticated treatment that emphasizes tonal bliss. As with all Bley recordings, this one takes close listening to appreciate its subtleties, but the joy is well worth the effort. Barry Altschul is spectacular on drums, with effective polyrhythmic support, and bassist Mark Levinson fits perfectly into the mix." (Steve Loewy, Allmusic)
In 1967 al eens op LP uitgebracht van de avantgarde-pianist, met Mark Levison (b) en Barry Altschul (d). De opname vond plaats in de Hildebrandzaal, Haarlem, 4 november 1966. De set bestaat uit slechts twee stukken, van 20 minuten, gebaseerd op thema's van Annette Peacock.
Rerelease op één CD van de LP's 'Paul Bley Synthesizer Show' (1970) en 'Paul Bley & Scorpio' (1972). Op de eerste is hij voornamelijk in de weer met de toen erg hippe ARP-synthesizer. In stukken van z'n vrouw Anette Peacock is z'n noten constant aan het 'benden' en kneden, leidend tot een psychedelisch soort klank-impressionisme. De 2de LP wordt gedomineerd door Fender Rhodes-spel, met een conteplatiever, dromeriger resultaat. Beiden platen zijn wel echt kindjes van dat psychedelische tijdvak.
Verrassende samenwerking van Nederlandse saxofonist met Paul Bley, Gary Peacock en Paul Motian, meesters der schetsmatige, verstilde avant-garde-jazz. Hoewel Honing een prachtige toon heeft klinkt het geheel soms nog een beetje afstandelijk.
Door ECM-baas Manfred Eicher geremixte heruitgave van 2 LP's uit 1961, met Giuffre (ts, cl), Paul Bley (p) en Steve Swallow (b). De evocatieve improvisaties, vol betekeniszwangere stiltes, is duidelijk een grote invloed op de latere ECM-sound.
Carrier is een Canadese alt- en sopraansaxofonist, die in eigen land al zo'n 10 jaar aan z'n carrière bouwt. Dit is het voorlopige hoogtepunt, waaruit blijkt dat hij gewaagd is aan het niveau van Paul Bley (p) en Gary Peacock (d) in spannende, vrije impressionistische stukken.
Onze website en deze zoekfunctie is vernieuwd en we werken er op dit moment hard aan om de laatste puntjes op de i te zetten. Mis je bepaalde functionaliteiten, dan vind je hieronder tijdelijk nog de link naar oude zoekfunctie.